Vrouwelijke tewerkstelling in de sociale economie neemt verder af

De evolutie van de vrouwelijke tewerkstelling in de sociale economie daalt. Een ongunstige evolutie die we mits aangepast beleid wel kunnen keren.

Eerder verwezen wij op deze website naar het Jaarrapport Sociale Economie 2019 van het Departement Werk en Sociale Economie. Indien we de rapporten van de verschillende jaren naast elkaar leggen, duiken opmerkelijke trends op. In deze bijdrage staan we stil bij de evolutie van de vrouwelijke tewerkstelling in de sociale economie voor de periode 2014 tot en met 2019. 

Afname van vrouwelijke tewerkstelling 

De algemene tendens is niet positief. Voor de volledige sociale economie zien wij een daling van 46,97% (2014) naar 36.1%. In de lokale diensteneconomie zet deze daling zit nog sterker door: van 42,39% (2014) naar 34,8% (2019).

 

Deze evoluties steken af tegen de stijging (in een recente periode van arbeidsmarktkrapte) van de werkgelegenheidsgraad voor vrouwen. Volgens Statistiek Vlaanderen nam deze periode toe van 67,6% (2014) naar 71,5% (2019). (Bij mannen registeerde men een toename van 76,2% naar 79,3%.)

Afname gaat in tegen het potentieel van de sector

Deze trend moet ongemakkelijk liggen, temeer omdat het ontstaan van de lokale diensteneconomie zich situeert in voormalige buurt- en nabijheidsdiensten die de vrouwelijke tewerkstelling in de sociale economie wilden opkrikken. De eerste lokale diensten hebben met dat doel aanvullende thuiszorg- en kinderopvanginitiatieven in het leven geroepen, in de wetenschap dat ze daarmee een meer dan gemiddeld aandeel van vrouwelijke werkzoekenden zouden aanspreken. Daarin zijn ze geslaagd, op deze doorbraak volgde nooit structurele groei, noch openingen in bijkomende niches.

Het beleid van de voorbije jaren, echter, heeft wel gesensibiliseerd om samenwerking tussen sociale economie en zorg te versterken, maar nam daartoe zelf weinig tot geen makelaarschap op. Zogenaamde Vlaamse klaverbladen waarin de synthese tussen sociale tewerkstelling en welzijn op het voorplan kwam, werden niet meer ontwikkeld, verdwenen soms of kwamen onder druk. Terwijl voor andere activiteiten meer ruimte bleef voor organische groei, namen initiële initiatieven die hier het verschil konden maken een steeds kleinere ruimte in. 

De trend is vreemd, temeer omdat er op het terrein wel animo is om sterker samen te werken met de ouderenzorg, met voorzieningen voor personen met een handicap, met onthaalinitiatieven uit de geestelijke gezondheidszorg ...  Er wordt ook voldoende in deze richting geïnnoveerd. Verder liggen er ook tewerkstellingskansen en maatschappelijke kansen binnen uiteenlopende wijkgerichte welzijns- en armoedewerkingen. 

Een aantal beleidsmaatregelen heeft de situatie nog verergerd. Allerhande diensten van kinderopvang en buurtsport over klusdiensten en verhuisploegen tot ondersteuning van brede school hebben de laatste jaren te lijden van een toeleidingsbeleid dat niet meer aansluit bij de gevraagde profielen. In de vaak vrouwelijk ingevulde welzijns- en zorgactiviteiten van onze sector, leidt dat tot verdringing van laagdrempelige contactfuncties (en dito leerpaden), ten voordele van logistieke functies. 

Jobs omschrijven we best genderneutraal maar het Vlaamse instroombeleid van de sociale economie kan gerust terug een stukje genderbewuster worden en een grotere diversiteit aan vacatures in de sector helpen ontwikkelen. Met andere woorden, hier is wel wat werk aan de winkel. De hogere vraag naar welzijn, zorg en sociale cohesie, ingegeven door de huidige coronacrisis, kan daarvoor een momentum zijn.